Nieuwe Haven 26
In dit monument kreeg de werkgroep, in afwachting van de restauratie, de gelegenheid nader bouwhistorisch onderzoek te doen. Het huis was gestript van alle bovenliggende lagen: gipsplaten, voorzetwanden, verlaagde systeemplafonds e.d., waardoor de basisgegevens van het huis in het zicht kwamen.
Op de lijstgevel van het pand pronkt de datum 1720. De situatie in die tijd in ogenschouw nemend, wil dat niet direct zeggen dat alle vorige bebouwing op dit grote perceel tot de fundamenten werd afgebroken. Materialen waren uitermate kostbaar en het arbeidsloon was laag. Het grote pand, van Nieuwe Haven tot Hoge Nieuwstraat, was al vroeg (1638) in de hand van een eigenaar. Voor die tijd stond er op deze plek een dwarspand aan de Nieuwe Haven, herberg Venloo, met een naastliggend pakhuis dat in 1909 werd afgebroken, getuige de lege plaats in de huizenrij aan de Nieuwe Haven. Het pand kende vele eigenaren die er soms relatief kort woonden; zelden werd het door vererving in de familie overgedragen.
Het pand aan de Hoge Nieuwstraat was van het voorhuis gescheiden door een binnenplaats die met een poortje verbonden was met de Venloostraat, voorheen het Lamstraatje. Naast de nu nog bestaande panden was de overige - nu bij het pand behorende buitenruimte - grotendeels met bebouwing gevuld. Rond 1877 werd deze bebouwing afgebroken om ruimte te scheppen voor een tuin met bijzondere bloemen en planten, vijvers, doorkijkjes en tuinhuisjes - gebruikelijk bij buitenplaatsen, maar zelden in de stad.
Het huis werd in die tijd tevens voorzien van gas- en waterleiding, wat de mogelijkheid bood voor de aanleg - in een uitbouw - van toiletten op de begane grond en de eerste verdieping, en de transformatie van een kabinetje op de verdieping tot badkamer. Waarschijnlijk werd tevens het geheel geschilderd en van nieuw behangsels voorzien. In de tijd daarna werden vooral bouwtechnische mankementen verholpen en het huis werd steeds weer aangepast aan nieuwe gebruikers - tijdens de oorlogsjaren ten behoeve van meubelopslag, en daarna in de jaren zestig als kantoorruimte, bijvoorbeeld voor Rijkswaterstaat. De jaren zestig blonken niet uit door liefdevolle omgang met monumenten. In 1986 werd het pand aangekocht door de gemeente en daarna in gebruik gegeven aan de stadsmusea bij toerbeurt. Als eerste aan Museum 40-45, als laatste aan het Onderwijsmuseum. Allen vertrokken uiteindelijk naar hun oorspronkelijke dan wel nieuwe behuizing.
Het eerste grote bouwhistorische onderzoek ten behoeve van de nieuwe particuliere eigenaar en de voorgenomen restauratie werd in januari 2015 verricht door stadsbouwhistoricus Christine Weijs met assistentie van de werkgroep. Het aanvullende onderzoek werd uitgevoerd door de werkgroep - nu met een veel beter zicht op de gedetailleerde bouwgeschiedenis van het huis - in het vroege voorjaar van 2016.
De grootste 'vondst daarbij was een stuk beschilderd behang, dat ondersteboven op de achterwand van een brede kast op de begane grond werd aangetroffen. Verstopt onder een aantal lagen verf, behang en bedrukte vellen papier - onbesneden katernen, bedoeld voor een boek met "Mengeldichten" uit het derde kwart van de 18e eeuw van een tot dusver onbekende schrijver. Een specialist bestempelt het behang als uiterst zeldzaam. In Nederland is nog op een plaats vergelijkbaar behang te vinden. Een vermelding van 'imitatie-gobelin' in de grote zaal zou kunnen wijzen op hergebruik van dit behang.
In de grote zaal aan de Hoge Nieuwstraatzijde met het fraaie Lodewijk XIV stuc- plafond uit de bouwtijd werd aan de lange wand rechts rond 1800 een hoge grijsmarmeren kachelnis aangebracht. Een imitatie van deze nis, nu in 'faux marbre' schildering, dateert uit het laatste kwart van de 19e eeuw. Achter deze nis bleek zich een ondiepe, oorspronkelijk zwart geschilderde buffetkast schuil te houden, die mogelijk eveneens uit de bouwtijd dateert. Hierdoor ontstond vervolgens de vraag of de twee tegelijkertijd in het zich zouden kunnen zijn geweest. De imitatie-nis wordt geflankeerd door twee grote schuifdeuren met glas die, via de veranda, uitkomen op de toen nieuw aangelegde tuin, waarvoor enkele panden werden gesloopt. Een diepe kast, met een inmiddels afgedekte ruit in de achterwand bleek een mini-uitvoering van een oranjerie te zijn.
Het verre verleden werd zichtbaar in drie dichtgezeten doorgangen op verschillende plaatsen op de begane grond, niet aansluitend op de bestaande situatie nu. Een bewijs voor de stelling dat bij de bouw van 1720 bestaand muurwerk zoveel mogelijk opnieuw is gebruik. Ook in de diverse kelders werden oude sporen gevonden.
In de achterkamer van het voorhuis op de verdieping werd op balkenplafond, vloer en kasten de vroeg-18e eeuwse dodekop kleur aangetroffen.
Anders dan in andere vertrekken vonden we in de achterkamer in het voorhuis veel eikenhout in de kastenwand en deuren. Ook dit zou kunnen wijzen op een datering uit de tijd voor 1720.
De grote kamer aan de achterzijde van het op de verdieping bleek onder het witsel; op de linnen plafondbespanning een fraaie zachtgroene schildering in Jugendstil te bevatten.
Zo hebben bewoners uit verschillende eeuwen hun sporen nagelaten en was aan ons de mooie taak om die in kaart te brengen.